Verzamelen in Oost-Panama (Marcus
Coltro) |
Na het COA-congres in Portland vloog
ik naar Panama-City via Miama en ontmoette Jimmy Ernest. Ik besteedde
één dag met hem aan het bekijken van enige prachtige
schelpen die ik kortgeleden had verzameld. De volgende morgen
nam ik een klein vliegtuig naar El Porvenir om daar Tony McCleery
op zijn zeilboot, Marina EM, te ontmoeten. Hoewel El Porvenir
vrij dicht bij Panama-City ligt, moest het vliegtuig onderweg
toch twee tussenstops maken. Het vervoert namelijk arbeiders en
plaatselijke bewoners onder wie Cuna-indianen.
El Porvenir International Airport
(ja, heus…Internationaal…) is een mini landingsstrook
op een klein eiland. Tony wachtte me al op in buurt op een klein
scheepsdok. De zee was heel kalm, maar het was bewolkt; Tony vertelde
dat zware stormen bijna elke dag gewoon waren geweest de laatste
tijd.
We gingen opnieuw aan boord van
de Marina EM in het gezelschap van Tony’s metgezel, de kat
Columbus. Ik borg al mijn spullen op in mijn hut en praatte bij
met Tony. We zagen beiden erg uit naar de trip en Tony was blij
dat ik hem kon helpen met zijn MS Access-schelpendatabase (Ik
had hem ervan overtuigd hierop over te stappen van het oude DOS-programma
dat hij al jaren gebruikte).
Een mooie grote krab lag al te wachten
in een mand om als diner te dienen; Cuna- indianen reizen langs
alle eilanden in smalle kano’s en verkopen zeevis aan de
mensen op de boten. Een paar grote krabben kosten $5, een zeekreeft
doet $2 en een vis van middelgrootte kost slechts $1! Dat betekende
dat onze maaltijd niet beperkt zou blijven tot de pasta die ik
alle dagen kook.
De Cuna-indianen hebben een eenvoudige,
maar doeltreffende manier bedacht om hun waren te verkopen aan
de schepelingen. Sommige arriveren in wat grotere kano’s
vol vers fruit en verse groenten; heel handig op deze plekken
zonder groentewinkels. De Cuna’s verkopen ook plaatselijk
handwerk – zgn. molas – mooie en interessante stukken
textiel, die gemaakt zijn door de vrouwen uit San Blas. De patronen
variëren van geometrische figuren tot afbeeldingen van vogels,
dorpsscènes, dieren of symbolen die te maken hebben met
culturele of religieuze onderwerpen. Alles met de hand genaaid,
het resultaat van uren nauwgezet en gecompliceerd naaiwerk.
Tony vergezelde me op mijn eerste
snorkeltocht om me de omgeving een beetje te tonen. Hij zei dat
het water warm genoeg was om een Lycra Skin-pak te dragen’,
maar een paar uur later bevroor ik bijna. Het was dan ook de enige
keer dat ik mijn degelijker wetsuit niet zou dragen. Ik nam mijn
camerabehuizing mee, maar niet de camera zelf: op mijn laatste
trip was daar water ingelekt, wat bijna mijn fototoestel had vernield.
Ik wilde namelijk eerst de ombouw testen op waterdichtheid voor
ik mijn camera weer zou gebruiken..Alles bleek in orde en zo was
ik in staat om korte tijd later de eerste onderwaterfoto’s
te maken.
De Caribische Zee is niet zo rijk
aan leven als de Pacifische Oceaan als het gaat om het aantal
soorten schelpdieren. Ik verwachtte daarom maar niet teveel. Maar
deze omgeving staat in er ieder geval om bekend één
van de mooiste en rijkste fauna’s van de Cariben te huisvesten.
Sommige plekken lijken wel een aquarium vol met vissen, koralen
en andere gekleurde dieren. De eerste aanwijzingen voor de schaarste
aan schelpdieren was de afwezigheid van heremietkrabben en dode
schelpen. Deze heremietkrabben zullen moeite hebben met het vinden
van geschikte behuizingen. Ik zag namelijk zelfs exemplaren schelpen
dragen die eigenlijk veel te klein voor hen waren.(Stel je voor
dat Jose mijn kleren zou moeten dragen!)
De volgende morgen zeilden we richting
Chichime Cay op weg naar de Holandes Cay Groep waar we de nacht
zouden doorbrengen. Onderweg dregden we op een diepte van 100
meter; de zee was kalm, bijzonder prettig voor een exemplaar van
de Homo sapiens van de ondersoort urbanus zoals ik, die op zijn
minst een paar dagen nodig heeft om te acclimatiseren op een boot
zelfs met hulp van Dramamine. Het dreggen ging relatief eenvoudig,
zeker in vergelijking met onze vorige ervaring toen we verschillende
keren vast kwamen te zitten en zelfs een dreg verspeelden. De
dreg functioneerde deze keer prima en bracht iedere keer grit
naar de oppervlakte. Ook kwamen een paar kleine schelpen mee omhoog,
zoals Conussen, Nassarius en enkele andere.
Na onze aankomst in het centrale
gedeelte van de Holandes Cay ondernam ik mijn eerste duik. Tony
ging met me mee, rechtstreeks naar de bodem op 25 meter. Hij kon
zo zandmonsters nemen om ze later te onderzoeken op kleine Marginellidae.
Ik liet hem daar achter en kwam in een ondiep gedeelte waar ik
bijna drie uur doorbracht (Ik heb niet veel lucht nodig …)
Ik vond slechts algemene soorten zoals Astraea latispina, Fasciolaria
tulipa en wat tweekleppigen. Toen ik terug was op de boot, kwam
er een Cuna-man aan met zijn familie om vis en molas aan te bieden.
We kochten de vis om er die avond sashimi van te maken. Ik had
sojasaus en wasabipasta uit Miami meegenomen. Het was erg smakelijk
en Tony vond het bijzonder lekker.
Wat later liet Tony mij een ondiep
gebied zien waar ik lange tijd snorkelde. Ik vond enige schelpen
op het zeegras, zoals Turbo castaneus, Tegula fasciata, Oliva
ernesti, Strombus gigas, Columbellas Modulus en andere algemene
soorten. Ik zag verscheidene jonge Strombus gigas en een paar
behoorlijk dikke volwassen exemplaren die me fossiel leken.
We gingen naar de oostelijke Holandes
Cay en vonden een paar andere soorten schelpen, maar geen enkel
teken van Conus granulatus die toch één van mijn
doelen op deze trip was. Na de lunch nam Tony me in een rubberboot
mee naar een naburig eiland. Onderweg kwamen we wat vrienden tegen.
Eén van hen was een schelpenliefhebber. Zij toonde me een
prachtige Conus granulatus die ze een paar dagen eerder verzameld
had. Daarom ging ik – toen ik weer op de boot terug was
– naar het rif waar zij de Conus gevonden had. Ik vond geen
granulatus, maar het scheen me een goede plaats voor een nachtelijke
duik. Daarom stelde ik voor om de boot wat dichter bij te brengen,
zodat ik ’s nachts zou kunnen duiken zonder ver van de rubberboot
te hoeven gaan. Tony had wat werk te doen aan zijn database en
gaf er de voorkeur aan niet met me mee te gaan duiken. Hij zou
me achter laten op een plekje bij het rif en een eilandje waar
hij me anderhalf uur later weer zou ophalen. Het was wel een beetje
gevaarlijk, want er waren verscheidene ondiepe gedeelten en er
was ’s nachts bijna niets te zien. Ik zetten een baken voor
hem uit – een van die lichtgevende plastic buizen - maar
die gaf niet zoveel licht als hij zou moeten doen (Vertrouw maar
liever niet op deze dingen als je je weg terug moet vinden).
Ik ben er niet echt tuk op om ’s
nachts te duiken, maar ik heb het wel verschillende keren gedaan.
Op deze plek was het niet echt gemakkelijk om te duiken; het was
er pikdonker, omdat het bewolkt was en er geen huizen of boten
in de buurt waren, behalve dan die van Tony. Hij hielp me met
het klaar zetten van alle apparatuur op de rubberboot. Ik kon
dus het water in, terwijl hij me alles aangaf. Ik had echter niet
in de gaten dat de zak waarin ik het verzamelde materiaal zou
bewaren van me afdreef toen ik het water ingleed. Ik vond het
ding natuurlijk nooit meer terug.
Tony keerde terug naar de Marina Em en ik dook onder hopende dat
ik geen van die bloedzuigende waterpissebedden zou tegenkomen,
zoals ze die hadden in Costa Rica. Gelukkig was er geen spoor
van hen, maar er was wel een klein blauw visje dat werd aangetrokken
door mijn zaklantaarn. Zo schattig! He, daar zijn er nog een paar…10,
20 , een miljard. Ze verduisterden letterlijk mijn licht, waardoor
ik gedwongen was om weg te zwemmen met het licht uit. Ik had wel
een klein kompas bij me, maar realiseerde me dat het ding nooit
goed werkte als ik het nodig had. Meestal gaat het stuk en wijst
het in de verkeerde richting. Na een paar minuten dreef ik een
beetje af naar wat ondiep liggende rotsen en moest ik naar dieper
water kruipen nadat ik me verschillende aan de rotsen geschaafd
had. Maar raad eens, na enige minuten…? Daar was ik weer
ongeveer op dezelfde plek terug! Deze keer was het zelfs nog ondieper
en toen ik wat dichter de rots kwam, stootte ik hard met mijn
pols tegen een zeekomkommer. Precies…, zo één
met van die lange giftige stekels…Ik hoopte dat niemand
in de buurt het Portugees verstond, want anders zouden hij vermoedelijk
hebben moeten blozen door wat ik uitschreeuwde. Ik ging op de
rotsen staan, om de schade wat beter op te nemen, toen mijn tank
van mijn 15-jaar oude BC-riempje glipte. Ik denk dat ik die nacht
de “Jerry Lewis-duikstijl” uitvond. Gelukkig arriveerde
Tony een paar minuten later en hij bracht me terug naar de boot.
Ik nam een anti-histamine-tablet, maar mijn pols was de hele nacht
pijnlijk en ik kon mijn hand daarna gedurende twee dagen nauwelijks
bewegen.
Hier vandaan vertrokken we naar
Coco Bandero Cay waar Tony enige tijd geleden een mooie Strombus
pugilis had gevonden. Deze plek was niet ver van het rif waar
we ankerden. Ik zette er wat vaart achter en ging direct naar
de bodem om te zoeken naar Strombus pugilis. Ik vond er inderdaad
een paar op 12 meter diepte op de modderige zandbodem, stopte
ze in mijn zak en liet ze achter in de buurt van het anker van
de rubberboot. Ik zag een dode kolonie zeesla en vingerkoraal.
In het blad, “American Conchologist”, had ik gelezen
dat dit het leefgebied van Conus granulatus was (met dank aan
Karen Vanderven!). Gravend onder het koraal had ik geluk toen
ik een mooie Conus granulatus in mijn handen kreeg! “Wow,
ik moet zien dat ik hier ’s nachts terugkom” , bedacht
ik. Tony en ik ondernamen daarom een nachtduik, maar Conus granulatus
vonden we niet meer.
De volgende dag dregden we nog een
keer. De zee was niet meer zo kalm, maar we konden de dreg een
paar ophalen. Ik weet dat sommige beesten die op de bodem leven
kunnen branden en steken, dus droeg ik deze keer handschoenen.
Het was goed dat ik ze deze keer droeg, want er zat een spons
tussen met kleine stekeltjes en ik kreeg er een paar in mijn hand.
Tony pakte een grote klomp spons, waarna zijn vinger eruit zag
als een stekelvarken. Op het moment dat ik dit schrijf, heb ik
nog steeds een branderig gevoel in mijn hand. (Is dit veroorzaakt
door de spons, door de zeekomkommer of door het vuurkoraal? Ik
heb geen idee!)
We vertrokken weer naar de oostelijke
Holandes Cay waar we eerder die jonge Strombus pugilis zagen.
Ik prepareerde mijn duikgereedschap en ging naar het rif. Op dat
moment was ik uitgeput, dus het kostte me een uur. Ik vind het
prettig mijn BC in het water te houden, dus meestal maak ik alles
en hang het aan de zijkant van de rubberboot terwijl ik mijn masker
en zwemvliezen aandoe. Na de duik keer ik deze procedure om voor
ik de rubberboot inga en daarna trek ik de zuurstoftank uit het
water. Ik ging terug naar de boot om aan Tony te vertellen dat
ik weer wilde gaan snorkelen, nadat ik wat gegeten had en een
tukje had gedaan. Ik had de bedoeling de tank op de boot te laten
en dan later weer op te halen. Ik bracht de boot daarom naar een
ondiepe plaats en kwam tot de ontdekking dat de tank er niet meer
was! Kon iemand hem tijdens mijn slaapje meegenomen hebben? Nee…ik
had hem vergeten uit het water te halen na mijn laatste duik!
We snelden dus met duikbrillen naar de plaats waar ik het laatst
gedoken had. Gelukkig stond er geen stroming en ik zag hem drijven.
Wat een ramp zou het zijn geweest als ik hem had kwijtgeraakt!
In de middag snorkelden en dregden
we met de hand naar Marginella’s en Oliva’s. We vonden
Prunum pruinosum, guttatum en enige mooie Prunum hollandae. Dit
was ook een plekje om naar terug te keren voor een nachtelijke
duik. We aten en rusten wat en gingen om acht uur ’s avonds
terug. We vonden meer Marginella’s en andere schelpen en
namen mooie foto’s na terugkeer op de boot. Die nacht stond
er een stevige wind en we hoorden de ankerketting schuren over
de rotsen. We stonden beiden op om te zien of alles in orde was.
Het leek ons een beter idee om ook het tweede anker uit te gooien,
dus startte Tony de motor om de boot in beweging te krijgen. Op
dat moment hoorden we het alarm van het hydraulische systeem:
bijna de gehele olietank was leeg gelekt in de romp van de boot!
Hij slaagde erin het lek te dichten en wij gingen weer slapen.
De volgende morgen was Tony uren bezig met het terugpompen van
de olie in de emmers om deze weer opnieuw te gebruiken. Hij is
erg handig in het repareren van van alles op de boot en hij slaagde
erin om het elektrische systeem de meeste taken van het hydraulische
systeem te laten uitvoeren, zoals het hanteren van de ankers,
het zeil en het optillen van de boot. Hij bleef rustig onder alle
gebeurtenissen, maar ik moet toegeven dat het vooruitzicht om
vast te blijven zitten en te moeten wachten op hulp nogal beangstigend
was.
Terwijl Tony ’s ochtends bezig
was met de motor, maakte ik de schelpen schoon en verpakte ze.
Toen de boot weer in orde was, gingen we naar Lemon Cay. Dat was
dicht bij het vliegveld waar vandaan ik de volgende dag zou vertrekken.
Er was een onweersbui onderweg en de zee begon weer ruw te worden.
De regen viel in bakken uit de hemel, Tony had nog wat werk aan
de motor te verrichten en ik wilde nog een keer duiken. Er zat
nog wat lucht in de tank, die ik wilde opmaken, maar toen ik de
regulateur inplugde, ontsnapte er veel lucht: de 0-ring bleek
te zijn verdwenen, toen de tank in het water dreef na mijn klunzige
duik. Tony verving de ring door een reserveonderdeel, maar toen
ik de tank weer opende op het rif, zag ik dat er scheurtjes zaten
in de vervangen ring. Omdat ik niet met lege handen wilde terugkeren,
probeerde ik maar wat te snorkelen. De zee was erg ruw waardoor
ik me rondgeslingerd voelde als in een wasmachine. Ik wilde mijn
Dramamine niet nog eens een keer testen, dus keerde ik terug.
In de middag gingen we terug naar
El Porvenir voor mijn laatste nacht daar. Mijn vlucht was erg
vroeg in de morgen: ik moest om vijf uur ’s ochtends opstaan.
Tony leverde me af op de luchthaven waar ik de vlucht naar Panama
City nam en vandaar naar Miami ging. Na 24 uur reizen kwam ik
de volgende morgen weer veilig aan in Brazilië.
P.H. Kersten
|